Waterschappen en Rijkswaterstaat gaan bij het afwegen van de toelaatbaarheid van strandbebouwing meer samenwerken. De werkwijze en uitgangspunten worden steeds meer op elkaar afgestemd. Volgens de Werkgroep Strandbebouwing is het opstellen van een uniforme set aan voorschriften echter niet mogelijk.
Naar een gezamenlijk afwegingskader voor strandbebouwing
Jane Jagernath, Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat en Waterschappen krijgen steeds vaker vergunningaanvragen voor bebouwing op het strand. Om deze aanvragen goed te beoordelen werd de (tijdelijke) Werkgroep Bouwvoorschriften Strand opgericht, waarin zowel vertegenwoordigers van Waterschappen als Rijkswaterstaat zaten. De werkgroep kreeg als opdracht om een gedeelde visie op te stellen over bebouwing op het strand en om voorschriften op te stellen die aan bebouwing gesteld kunnen worden. De werkgroep ging op zoek naar gedeelde beheersdoelen en uitgangspunten op het gebied van waterveiligheid, kustlijnzorg en waterkwaliteit. Aan deze uitgangspunten heeft de werkgroep voorschriften gekoppeld die gebaseerd zijn op praktijkervaring en/of onderzoeksresultaten (zie bijvoorbeeld de presentatie van Kees den Heijer).
Om de kust veilig te houden gelden de volgende uitgangspunten:
Een hieraan gekoppeld voorschrift is dat de strandbebouwing maximaal 10 meter hoog mag zijn en 50 meter breed.
Hieruit kwam de voorwaarde voort dat de vloer van de bebouwing (de bovenzijde van de paalfundering) minimaal op +4m NAP moet liggen.
Dit leidde tot het voorschrift dat paviljoens ten minste 10 meter van de gemiddelde hoogwaterlijn moeten staan, zodat de beheerder toegang heeft tot het strand.
De werkgroep heeft voor het vervolg geadviseerd om ook andere partijen bij het proces te betrekken. Als hulpmiddel bij het toetsen of activiteiten toelaatbaar zijn en onder welke voorwaarden werkt Rijkswaterstaat aan een 'zonekaart'. Op deze kaart worden diverse grenzen en zones weergegeven, zoals die uit de verschillende wet- en regelgeving volgen.
Tenslotte is het belangrijk dat voorschriften goed onderbouwd zijn. De werkgroep constateerde dat er op dat gebied nog veel kennisleemten zijn en dat vervolgonderzoek wenselijk is